Maria Marra, de beeldschone dochter van een idealistische advocaat, hoort van haar vader dat een rijke oudere man verliefd op haar is geworden en met haar wil trouwen. Doen? Niet doen? Ze mag zelf beslissen van haar ouders, en laat haar verstand spreken, in de hoop dat het met het hart wel in orde komt. Dat is de eerste acte van de kroniek van het leven van een Siciliaanse vrouw in de eerste helft van de twintigste eeuw. Een verhaal over liefde en een groot Geheim, tegen het fascinerende decor van het Sicilië van die tijd, van de herinneringen aan de desillusies na de Italiaanse eenwording tot de opkomst en ondergang van het fascisme.
Wie is de schrijfster?

Simonetta Gloria Agnello Hornby (1945) stamt uit een adellijk Siciliaans geslacht, maar is na haar rechtenstudie in Palermo en haar huwelijk met een Brit in Engeland gaan wonen. Ze heeft zich als advocaat in Londen vooral beziggehouden met de problemen van immigranten en met geweld binnen het gezin. Op latere leeftijd is ze verhalen en romans gaan schrijven. In 2002 kwam haar eerste roman uit, la Mennulara (de amandelplukster). Dat werd een internationale bestseller. Ook haar latere werk is vooral gewijd aan het leven van vrouwen op Sicilië – ze heeft daarnaast boeken over eten op haar naam staan. In haar tweede roman, uit 2004, beschrijft Hornby ook het leven van een tante die door de familie werd buitengesloten. Hornby Ze heeft altijd een speciale band gehouden met Sicilië; in haar appartement in Londen, zo meldt een Italiaans-Engelse site, hing een foto van de Monte Pellegrino, een belangrijk herkenningspunt van haar geboortestad Palermo. Ze heeft een vijftiental boeken geschreven, die in twintig talen zijn vertaald. ‘Bittere koffie’, voor zover ik heb kunnen nagaan het enige boek dat in het Nederlands is vertaald, is in 2016 uitgekomen.
Waar gaat Bittere koffie over?
Maria is een zoetekauw. In de koffie doet zij altijd een paar schepjes suiker. Maar als zij op bezoek is bij de pinnige oudste zus van haar aanstaande, slaat die haar bewust over. Het is een kleine pesterij tegen een mooie jonge vrouw. ,,Bittere koffie was het verdiende loon voor dat grietje, dat – nog zonder bruidschat ook – Pietro had betoverd’’. Maar Maria doet alsof er niets aan de hand is en drinkt alles met kleine teugjes op, voorzichtig, om niet op haar jurk te knoeien.
Bittere koffie is het verhaal van Maria Marra die zich achter de piano een andere toekomst had gedroomd, maar het leven neemt zoals het komt als Pietro Sala, een twintigtal jaar ouder dan zij, om haar hand vraagt. De Sala’s zijn rijk: landerijen, zwavelmijnen, slimme investeringen. Vader Marra is een goede vent, advocaat, socialist, maar heeft het financieel krap. Maria stemt in en dan begint een leven vol ups en downs, waarin haar schoonvader haar gaandeweg meer gaat vertrouwen met het familiekapitaal dan zijn gokkende zoon. Op de achtergrond hangt steeds een grote schaduw. Dat is Giosuè, joods, zoon van een vermoorde vriend van vader Marra die in dat gezin opgroeit. Het is Giosuè die Maria heimelijk het onderwijs geeft waarvoor haar vader geen geld heeft. Een goede vriend. Meer dan een goede vriend, maar er zijn jaren voor nodig en een verwijdering met Pietro vóór de eerste kus.
Maar dit is niet alleen een roman over een vrouwenleven, het is ook een boek over Sicilië. Het verhaal is doorspekt met bittere herinneringen aan wat er in Sicilië allemaal níét is gebeurd na de Italiaanse eenwording. Het gevoel dat de politici in het noorden het eiland overlaten aan machtige maar onverschillige grootgrondbezitters en gretige maffiosi. De roep van boeren om een eerlijke verdeling van het land. Sicilië als springplank naar de nieuwe kolonie Libië. De opkomst van het fascisme en het gevoel dat velen, ook Giosuè, een jood, aanvankelijk hadden dat er echt iets ging veranderen. De bombardementen op Palermo waarmee de Amerikanen en de Britten het Italië van Mussolini op de knieën wilden dringen.
Enkele citaten
Zijn twee dromen, die van zijn jeugd en zijn volwassen leven, had hij niet werkelijkheid zien worden: de feodale gronden, die onder de Bourbons staatsdomein waren geworden, en de gronden die de Savoyes van de kerk hadden geconfisqueerd verkavelen om ze te verdelen onder de boeren, te verkopen aan land- of akkerbouwers en hun zo de kans geven om zich te verenigen in coöperaties en kleine bedrijven, om te moderniseren kortom. En de Sicilianen leren lezen en schrijven, zodat er een middenklasse van arbeiders, ondernemers, onderwijzers en ambtenaren zou ontstaan. Na de opstand van 1866 was Sicilië, in de steek gelaten door de staat, een land van bandieten en voortvluchtigen geworden. Het institutionele vacuüm had tot een onverwachte sociale omwenteling geleid: de aristocratie van de ex-landheren had het op een akkoordje gegooid met de maffiose ex-pachters, beide partijen waren uit op geld en macht. De maffia was geïnfiltreerd in de middenstand en de vrije beroepen en had op grote schaal de waarden van de burgerij overgenomen: orde, sociale zekerheid, behoedzaamheid. En fatsoen. De maffia deelde het monopolie op ordehandhaving, geweld en arbeid met de notabelen. Het resultaat was dat de boeren dubbel in de tang kwamen te zitten: bij de grondeigenaren en bij de maffiosi.
Zoals Giosuè aanvaardde dat het de plicht van een zoon was om de dromen van zijn vader te verwezenlijken, zo zou zij hetzelfde doen. Ze zou proberen van Pietro te houden en zou, naast hem, haar eigen geluk creëren.
Ze had haar leven geleefd en het boeide haar niet dat dat gevoel samenviel met de achteruitgang van haar fysieke gestel. Ze wuifde het woord ziekte weg zoals je een insect wegjaagt, ze wilde niet als een zieke vrouw worden gezien. Dat was ze niet. Ze prefereerde de overgave aan die onpeilbare, diepe vermoeidheid. Sterker nog, zoals de gedachte aan ziekte haar woede en ergernis opwekte, zo verwelkomde ze de toenemende vertrouwdheid met haar uitputting als een schemerige vertrouwdheid met het geleefde leven. Zoals in haar jeugd naald en draad het borduursel op de stoffen van haar toekomstige uitzet lieten verschijnen, zo zag Maria nu de draad van het afscheid opduiken in het weefsel van haar toekomst, en een prachtig maar nog onzeker dessin schetsen.
Wat vind ik ervan?
Hornby heeft verteld dat ze bij het schrijven eerst de beelden voor zich ziet, als was het een film, en die daarna in woorden probeert te vangen. Dat merk je aan haar manier van schrijven. Precies, maar zonder zinnetjes of literaire beeldspraak die blijven hangen – of het moet de subtiele manier zijn waarop ze, door weg te laten, over het liefdesspel schrijft. Bittere koffie is een goed opgebouwde roman, maar de echte meerwaarde zit voor mij in wat Hornby en passant vertelt over de Siciliaanse samenleving en over de politieke ontwikkelingen in Italië. Een enkele keer wordt dat wat encyclopedisch, maar er zitten veel boeiende stukken in. Bijvoorbeeld over de jochies in de zwavelmijnen, die leven als een soort slaven en krom groeien onder de lasten die ze moeten dragen. Of over de marionettenspelers, een oude Siciliaanse traditie. Soms laat Hornby je wel met vraagtekens zitten. In 1924 heeft een roemruchte prefect, Cesare Mori, op Sicilië een keiharde en (toen) effectieve campagne tegen de mafia gevoerd. Die Mori komt in het hele boek niet voor. En de politieke slalom van Maria’s grote liefde Giosuè is niet goed te volgen. Hij wordt in 1919 Kamerlid voor de socialisten, zit wat later ineens in het kamp van de fascisten, en eindigt als een voortvluchtige in monnikspij. Het zijn vlekjes op een groots verteld verhaal dat iedereen zal boeien die in Sicilië is geïnteresseerd.
Over dit boek
Simonetta Agnello Hornby – Bittere koffie
ISBN 9789056727147 , 384 pagina’s
Oorspronkelijke titel: Caffè amaro
Vertaald door Hilde Schra
Uitgegeven door Signatuur
Prijs 25,99 (e-book 12,99)
Ik besteed op dit blog regelmatig aandacht aan wat er verschijnt in Nederland aan vertaalde Italiaanse boeken en boeken over Italië. Eerdere recensies gingen over Giovanna Giordano – De geur van de vrijheid; Elena Ferrante – In de marge; Mauro Corona – Als een steen in de stroom; Simona Lo Iacono – De albatros; Nicola Lagioia – Stad van de levenden; Paolo Cognetti – Het geluk van de wolf; Fik Meijer – De vele gezichten van Sicilië; Ilaria Tuti – Bloemen van steen; en Raffaella Romagnolo – Antonio’s oog. Zijn er andere thema’s waarover je hier graag zou lezen? Neem contact op