Wie ‘loopgraven’ en ‘Eerste Wereldoorlog’ zegt denkt al snel aan de zinloze strijd op Belgisch grondgebied tussen Duitse en Engels/Franse troepen. Maar in Europa was nóg zo’n frontlijn. Nog zo’n gebied waar legers maandenlang ten koste van veel bloed vochten om een paar kilometers terreinwinst: het noordoosten van Italië. Daar probeerde het Italiaanse leger in een bergvariant van de loopgravenoorlog stand te houden tegen het Oostenrijks-Hongaarse leger. De Italiaanse schrijver Ilaria Tuti heeft een prachtige roman geschreven over een vergeten element van deze strijd hoog in de Alpen: de vrouwen uit een paar bergdorpen die keer op keer munitie, proviand en andere zware lasten de smalle bergpaden op sjouwden. Het is een eerbetoon aan deze heldinnen van vroeger, met een scherp oog voor de verschrikkingen van de oorlog.
Wie is de schrijver

Ilaria Tuti (1976) woont en werkt in het noordoosten van Italië, in de regio Friuli-Venezia Giulia. Dat is ook de bergachtige regio waar haar roman zich afspeelt. Na haar studie economie is ze als hobby illustraties gaan maken voor een kleine uitgeverij en verhalen gaan schrijven. Haar doorbrak als schrijver kwam in 2018 met een thriller, het veelgeprezen Fiori sopra l’inferno, in het Nederlands vertaald als Kind 39. Hoofdpersoon is commissaris Teresa Battaglia, een vrouw van rond de zestig. Ze is vaak moe, worstelt met spoken uit het verleden, is niet echt in conditie, maar heeft zich met haar vasthoudendheid een plaats weten te verwerven in de macho-wereld van de Italiaanse politie – en in de harten van veel lezers. Battaglia (de achternaam betekent ‘strijd’) komt ook terug in de twee thrillers die Tuti daarna heeft gepubliceerd. Bloemen van steen, in 2020 verschenen tussen twee thrillers in, is een historische roman.
Waar gaat het boek over
De portatrici (draagsters) doorstaan de zwaarste ontberingen alsof het allemaal vanzelfsprekend is. ‘Bloemen van steen’ krijgen ze als bijnaam: onverzettelijk, ook te midden van de ontberingen van de bergen. Met lasten van dertig tot veertig kilo trekken ze de bergen in, met om de arm een rode band en het nummer van het legeronderdeel waar ze naar toe moeten. Het zijn vrijwilligers. Ze krijgen anderhalve lire (nu ongeveer vier euro) voor een hele dag klimmen en dalen. En dat op schoeisel dat die naam nauwelijks waard is en met soms niet meer in de maag dan dunne soep van brandnetels en paardenbloemen. Meisjes van vijftien, maar ook vrouwen die de zestig al zijn gepasseerd. Ze zijn gehard door het leven in een bergdorp: twee vrouwen nemen hun breinaalden mee als ze naar boven lopen. De winter komt eraan en er moeten handschoenen, mutsen, sokken komen. ‘hun geest is zo op werken ingesteld dat nietsdoen niet bij hen opkomt, zelfs niet tijdens de klim.’
De vrouwen vechten zelf niet, maar beleven de drama’s mee van een loopgravenoorlog hoog in de bergen – en regelmatig ook de absurditeit ervan. De plaatsen waar het leger zich heeft verschanst, zijn een inferno. „De hel is grijs en brandt niet, maar heeft de zure lucht van kapotgeschoten lichamen en blootgelegde ingewanden. Het is een riool van bloed en uitwerpselen voor onze voeten.’’ Hier en daar gist de grond van de rottende lijken. Ondertussen gaat in het dorp beneden het leven van alledag door, met al zijn emoties: jaloezie en verliefdheden, honger, een vader die op sterven ligt.
Citaten
Over de loopgraven in de bergen:
De aanblik van de greppels waarin de Italiaanse jongens leven, vechten en standhouden vervult me met afschuw. Ik vermoed dat behalve slijk, viezigheid en verloedering ook ratten zich er thuis voelen. Sommige soldaten gunnen zich een korte pauze en woelen in het haar van de anderen. De luizen zijn al gearriveerd en laten hen geen moment met rust. Het terrein ligt bezaaid met lege conservenblikjes. Ik zie die blikjes vandaag voor het eerst en het voedsel dat erin zit, zonder een voor mij herkenbare vorm of geur, geeft me de indruk dat ik in een droefgeestige toekomst ben beland.
Over het hooggelegen noodziekenhuis:
Voor de hospitaaltent constateer ik opgelucht dat het tentdoek is schoongemaakt, het bloed is verdwenen. Iemand heeft, door inzicht of door menselijkheid, de dood verwijderd uit het blikveld van wie de taak heeft om te overleven. […]
Ik had wel een voorstelling van de zachte symfonie van gekreun, die me in het halfduister begeleidt, van de bovenlichamen die zich oprichten en zich weer laten zakken, alsof de dood als een wispelturige meester toetsen aanslaat, aarzelend of hij zal nemen of laten.
Over het contrast tussen de verschrikkingen boven en het leven in het dorp:
Hierbeneden lappen we op, doen we ons uiterste best het leven bij elkaar te houden, voor zover mogelijk, terwijl het daarboven aan stukken wordt geschoten. Wij naaien met stevige steken, zij snijden lichamen open. Wij houden de flarden bij elkaar, terwijl aan het front iemand ze kapotscheurt.
Na een uiteindelijk weinig effectieve actie:
Italianen hadden in de nacht toegeslagen, wraak genomen met een dwaze, roekeloze actie, ontsproten aan het temperament waarom ze bekendstonden: het temperament van de zuidelijke volkeren, wispelturig, snel in vervoering en ook net zo snel weer diepbedroefd, tegenover een kille, vastberaden vijand, maar altijd in staat om zich op verrassende wijze te herpakken. Het uithoudingsvermogen dat ze aan de dag legden was indrukwekkend, net als de creatieve manier waarop ze met discipline omgingen. Ze waren onvoorspelbaar en daardoor gevaarlijk
Als de hoofdfiguur verliefd wordt:
De mens is een bizar wezen, hij heeft lief en vernietigt, bouwt weer op en overleeft. Liefde betekent leven en het leven is een wind die niets begrijpt van grenzen van prikkeldraad of slotgrachten diep als de zee. Het wil zich enkel verspreiden
Wat vind ik ervan
De eerste helft van het boek is fascinerend en meeslepend. Met veel gevoel voor detail beschrijft Tuti de dramatiek van de loopgravenoorlog, de stille heroïek van de draagsters. De beelden die Tuti oproept, zal je niet snel vergeten. Ergens halverwege de roman gaat de intensiteit er een beetje uit. Er bloeit een liefde op en daarmee wordt het verhaal minder uniek, voorspelbaarder, ook al blijven er prachtige scenes tussen zitten van het leven aan het front. Bij het laatste, afsluitende hoofdstuk had ik het gevoel dat de schrijver ook niet precies wist hoe ze er een einde aan moest maken. Maar als je het boek hebt dichtgeslagen zijn dat kleine smetten op een uniek en met enorm inlevingsvermogen verteld stukje vergeten geschiedenis – zo knap geschreven dat je als lezer nergens het gevoel krijgt dat je bladzijdes uit een geschiedenisboek zit te lezen.

Maar geschiedenis is het wel. Wie hier meer over weten, kan al dan niet virtueel het museum in het bergdorp Timau bezoeken. Bovenstaande historische foto van een aantal ‘draagsters’ is te vinden op de website daarvan.
Details
Oorspronkelijke titel: Fiori di roccia
Vertaald door Hilda Schraa
Prijs 20,99 euro, 336 pagina’s
ISBN 9789403122311
Lees ook:
Eerdere recensies: Antonio’s oog, door Raffaella Romagnolo. Latere via deze pagina. Zijn er andere thema’s waarover je hier graag zou lezen? Neem contact op