In een democratie kies je zelf je politici, en als je daarover ontevreden bent, moet je anders stemmen. Dat klinkt logisch. Maar is dat wel helemaal waar in Italië? Ik wil zeker geen vraagtekens zetten bij de belangrijkste keuze die Italiaanse kiezers op 25 september gaan maken, die tussen partijen en partijleiders. Maar voor het belangrijke tweede echelon en lager zijn die vraagtekens er wel te zetten. In sommige opzichten is er dan minder te kiezen dan je zou denken. Het is een van de redenen dat veel Italianen niet worden vertegenwoordigd door de mensen die ze zouden willen.
Dat klinkt stellig, en zo is het ook bedoeld. Het is een probleem met twee belangrijke elementen. Ik zal ze proberen na elkaar te verduidelijken. Soms lijkt het wat technisch, maar dat is onvermijdelijk als je iets wilt begrijpen over de verhouding tussen burger en politiek in Italië.
Ik heb het niet over mensen die niet mee stemmen. Dat is ook een factor bij de vraag of het parlement wel alle kiezers vertegenwoordigt, maar iedereen heeft de kans om te stemmen. Volgens een verouderde regel moet je persoonlijk stemmen in de plaats waar je staat ingeschreven, en dat leidt tot veel vlieg-, trein- en autoverkeer rondom de verkiezingen, vooral van studenten. Maar opnieuw: je kunt stemmen.
Wat wel van belang is, is of je stemmen op wie je wilt. En hier moet ik het woord ‘kieswet’ laten vallen, in de hoop dat u toch doorleest. De Italiaanse kieswet, die overigens om de haverklap is veranderd, heeft een aantal eigenaardigheden. Die leiden er bijvoorbeeld toe dat coalitiepartijen nu al een deel van de zetels onder elkaar hebben verdeeld, op basis van opiniepeilingen. De daadwerkelijke uitslag zal daar weinig tot niets aan kunnen veranderen.
Een gemengd stelsel

De kieswet dus. Belangrijk om te onthouden is dat hierin is gekozen voor een gemengd stelsel. Er zijn vierhonderd zetels te verdelen voor de Kamer van Afgevaardigden en tweehonderd voor de Senaat (dat is minder dan voorheen: het aantal zetels is in 2020 teruggebracht).
Van die zetels wordt 37 procent verdeeld volgens een meerderheidsstelsel, zoals in de VS: de zetel gaat naar de persoon die de meeste stemmen krijgt. Daarvoor zijn zogeheten uninominale kiesdistricten getekend: elk kiesdistrict levert één kandidaat.
Van de zetels wordt 61 procent verdeeld volgens evenredige vertegenwoordiging, zoals in Nederland: alle partijen die landelijk de kiesdrempel van drie procent halen, krijgen een evenredig deel van de zetels. Er zijn daarbij nog kleine lettertjes die grote gevolgen kunnen hebben, maar die laat ik hier achterweg. Voor deze zetels is het land verdeeld in zogeheten plurinominale districten.
Je kunt zo vier kaarten met kiesdistricten maken: twee voor de uninominale districten van Kamer en Senaat, en twee voor de plurinominale districten. En je kunt dus op elk van de twee stembiljetten (Kamer en Senaat worden tegelijkertijd gekozen) twee kruisje zetten als je gaat stemmen. Eén voor het uninominale district, één voor het plurinominale district.
Bent u er nog? Het gaat mij om het gevolg hiervan. En dat is dat degene die de breedste alliantie weet te vormen, de beste kansen heeft. Ook al geldt het meerderheidsstelsel maar voor 37 procent, dit heeft een enorme impact. Het breedste blok wint de zetel, ook als je tweede wordt met 40 procent heb je die zetel niet.
Invloed van opiniepeilingen
Zo gaat dat nu eenmaal in een meerderheidsstelsel. Groepen in het centrum die het op eigen kracht willen proberen of partijen aan de rand van het politieke spectrum komen in de knel. Ook dat heeft gevolgen voor de vertegenwoordiging, maar daar wil ik het hier niet over hebben. Waar het me om gaat, is hoe die brede blokken hiermee omgaan. En daar komen de opiniepeilingen om de hoek kijken.
Het is voor partijen binnen één blok onverstandig om elkaar te beconcurreren binnen één meerderheidsdistrict. Daarom zijn er van tevoren afspraken gemaakt. Laura van de ene partij daar, Gianni van de andere partij daar. In de 221 meerderheidsdistricten van Kamer en Senaat wordt het rechtse blok in 98 ervan vertegenwoordigd door een kandidaat van Fratelli d’Italia (nationalistisch rechts). In 70 door de Lega (populistisch rechts). In 42 door Forza Italia (de krimpende partij van mediamagnaat Silvio Berlusconi) en 11 door een kleinere groep in het blok. Die verdeling is gebaseerd op de opiniepeilingen van juli, en bij de precieze invulling is ook rekening gehouden met de paar districten waar het rechtse blok er niet zeker van is de grootste te worden. De verwachte pijn wordt eerlijk verdeeld.
Het resultaat is dat een deel van de interne krachtsverhoudingen al vóór de verkiezingen is uitonderhandeld op basis van opiniepeilingen. Ruwweg: als rechts vier/vijfde van die meerderheidsdistricten wint, en dat is gezien de peilingen niet onwaarschijnlijk, zijn 174 van de 600 zetels van Kamer en Senaat al verdeeld zonder dat er een kiezer aan te pas is gekomen. En de kiezer die in zijn meerderheidsdistrict liever een andere kandidaat uit zijn politieke blok had gewild, heeft het nakijken.
Geen voorkeursstem
Dat is één. Het andere probleem is eenvoudiger, maar heeft ook grote gevolgen. In de plurinominale districten, waar afhankelijk van de grootte één tot acht zetels worden gekozen, geldt een regel die is gepresenteerd om de herkenbaarheid van kandidaten te vergroten. Per partij mag je per district niet meer dan vier kandidaten presenteren – soms minder, als het een klein district is. Wie er waar op de lijst staat, wordt bepaald door het partijbestuur. Maar, en nu komt het: het is voor de kiezer graag of niet. Je kunt geen voorkeurstem uitbrengen. Daarom is het voor een als aspirant-Kamerlid zeker zo belangrijk om goed te lobbyen bij het partijbestuur als om je populair te maken bij de kiezer. In Italië zal je dan ook niet gauw een man als Omtzigt tegenkomen.

(Even tussen haakjes: misschien hebt u meegeteld met de percentages: 37 procent meerderheidsdistricten, 61 procent evenredige vertegenwoordiging. En de resterende twee procent? Die wordt gekozen door de Italianen in het buitenland, acht zetels voor de Kamer van Afgevaardigden, vier voor de Senaat, verdeeld in vier grote kiesdistricten, volgens evenredige vertegenwoordiging, en mét de mogelijkheid van een voorkeurstem. Zij wel)
Deze twee elementen, de verdeling vooraf van zetels binnen een politiek blok en het ontbreken van een voorkeurstem verklaren waarom het idee van Italiaanse politici als een vrij gesloten kaste zo hardnekkig stand houdt.
Samengevat
De kieswet in Italië, resultaat van veel compromissen, beperkt in twee opzichten de keuze van de kiezers. Er kan geen voorkeurstem worden uitgebracht. Bovendien hebben de partijen binnen een alliantie de zetels die ze denken te winnen in meerderheidsdistricten, al verdeeld volgens de krachtsverhoudingen in de opiniepeilingen.
De Verkiezingen Van 25 September
Dit artikel is onderdeel van een reeks blogs in de aanloop naar de verkiezingen van 25 september. Eerder deze week de belangrijkste stromingen: de Vijfsterrenbeweging, het nieuwe centrum, de Democratische Partij en zijn bondgenoten, en de voorspelde winnaar: het rechtse blok. Heeft u specifieke vragen? Neem contact op, dan zal ik daar in een van de komende blogs op ingaan