Zijn voornaam is meestal genoeg in Italië, en zeker in Napels. Zeg ‘Eduardo’, en de meeste mensen zullen weten over wie je het hebt. Acteur, dramaturg en regisseur Eduardo De Filippo (1900-1984) is een legende. Hij is een bron van inspiratie geweest voor tientallen theatermakers, onder wie Dario Fo. De typische Napolitaanse komedie, met een soort melancholische maar tegelijkertijd levenslustige vrolijkheid, is door hem uit de hoek van de koddige klucht gehaald. Wegens zijn verdiensten voor het land is hij in 1981 tot senator voor het leven benoemd. Rond Kerstmis 2021 zijn nog twee bewerkingen van toneelstukken van hem op tv verschenen, met groot succes. En recentelijk zijn met een tussenpose van een paar maanden twee films uitgebracht waarin hij een centrale rol speelt.
Vader Scarpetta
De eerste is Qui rido io – Hier lach ik. Die film is gewijd aan zijn vader – die door regisseur Mario Martone vooral wordt neergezet als ‘vader van’. Die vader is Eduardo Scarpetta, een indertijd zeer succesvolle acteur die in Napels een eigen theatergroep had. Hij is getrouwd, maar dat weerhoudt hem niet van een langdurige relatie met een naaister van het toneelgezelschap, een nichtje van zijn vrouw. Luisa De Filippo heet ze, en ze krijgt drie kinderen van Scarpetta: Titina, Eduardo en Peppino. Scarpetta geeft hen van jongs af aan een rol in zijn theatergroep en neemt hen mee op tournee. Maar hij heeft ze nooit officieel willen erkennen. Voor de drie kinderen De Filippo blijft hij ‘zio Eduardo’, oom Eduardo.
Eduardo Scarpetta wordt met verve gespeeld door Tony Servillo, de meest gevierde Italiaanse acteur van dit moment. Het is niet zijn beste rol: de komische scenes gaan Servillo minder goed af dan de scenes waarin hij de zakelijk ingestelde directeur speelt of de kille vader die weigert zijn natuurlijke kinderen te erkennen en hen na zijn dood met vrijwel lege handen achterlaten.

Liefdevol
De kracht van de film (op verschillende platforms in streaming te zien, met ondertitels in het Engels) is de beeldende schildering van Napels eind negentiende, begin twintigste eeuw. Regisseur Martone heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar die periode van zijn geboortestad, en brengt die liefdevol in beeld.
Tegelijkertijd wordt duidelijk dat de manier waarop Scarpetta theater maakt, toe is aan vernieuwing. Hij komt uit een familie van acteurs en dramaturgen en geeft het stokje door aan zijn ‘officiële’ zoon Vincenzo. Die blijft doen wat zijn vader deed. Het zal Scarpetta’s natuurlijke zoon Eduardo De Filippo zijn die het Napolitaanse theater een nieuwe impuls geeft – deels met zijn zus Titina en zijn broer Peppino.

De De Filippo’s
Dat verhaal wordt verteld in I fratelli De Filippo, te vertalen als ‘De kinderen De Filippo’. Regisseur Sergio Rubini begint met een ‘herhaling’ van het verhaal van vader Scarpetta die zijn buitenechtelijke kinderen niet wil erkennen – iets zakelijker dan in Qui rido io. Dan vertelt hij hoe de drie kinderen hun theatercarrière beginnen in de theatergroep van de Scarpetta’s, maar al snel proberen een eigen weg te vinden.

Na wat strubbelingen beginnen ze in 1931 een theatergroep met z’n drieën. Eduardo schrijft, speelt en regisseert, de andere twee zijn vooral acteur. Dat botst regelmatig: Peppino heeft vaak het gevoel dat er niet genoeg ruimte is voor zijn talenten als komisch acteur. De film laat die verwijdering zien, maar niet de definitieve breuk, in 1944. Volgens een van de biografen van de familie begon Peppino op een repetitie ‘Duce, duce’ te roepen na een harde ingreep van Eduardo – die onder het fascistische regime van Mussolini in de gaten werd gehouden op verdenking van antifascistische sympathieën.
Het is nooit meer goed gekomen, ook niet in de laatste dagen van Peppino. Eduardo ging in 1980 niet naar zijn begrafenis en zei ’s avonds tegen het publiek: ,,Ik mis hem. Als kameraad, als vriend, maar niet als broer.’’

Zus Titina
Met zijn zus Titina is de relatie wel goed gebleven. Voor haar schreef Eduardo een van zijn populairste toneelstukken: Filumena Marturano. Dat werd in 1951 een film met hem en zijn zus in de hoofdrollen. Die is vrijwel vergeten, maar de remake die Vittorio De Sica er in 1964 van maakte, wordt nog steeds vertoond. Dat is de beroemde film Matrimonio all’italiana, met Sophia Loren en Marcello Mastroianni.
I fratelli De Filippo is, via een VPN-verbinding, gratis te zien op RaiPlay.
Deze film is wat feitelijker, wat minder warmbloedig, dan Qui rido io. Ook weet regisseur Rubini niet goed duidelijk te maken waarin het genie van Eduardo schuilt. Maar beide films geven een boeiend beeld van een van de grootste theatertalenten van Italië.
Soms tragisch en soms komisch

Twee jaar geleden wijdde de Italiaanse posterijen een postzegel aan hem. Ter toelichting schreef het bedrijf op Facebook:
Hij is vertaald in heel de wereld en in alle talen. Eduardo wordt gerekend tot de grote dramaturgen en is nog altijd actueel. In zijn lange carrière heeft hij alledaagse verhalen op het toneel gebracht die metaforen zijn geworden voor de menselijke komedie, soms tragisch en soms komisch, maar altijd vervuld van hoop en piëteit. Zo zijn Napels en de napoletanità een universeel symbool geworden dat ruimte en tijd overstijgt.